wie ben ik
 
 

Het was volgens mijn moeder ijzig koud op de dag dat ik in het Brabantse dorpje Volkel ter wereld kwam: dinsdag 20 februari 1951. Ik was de eerste in een rij van vijf: meisje - jongen - meisje en twee jongens.


Wanneer ik ben begonnen met tekenen kan ik me niet herinneren. Waarschijnlijk vanaf het moment dat ik een potlood of kleurkrijtje kon vasthouden en enigszins de mogelijkheden ervan zag. Ik herinner me wel dat mijn ouders het al vroeg lukte om verfdoosjes als lokaas te gebruiken om mij naar de tandarts en de dokter te krijgen, heren voor wie ik doodsbang was. En ik herinner me ook dat ik op de kleuterschool de nodige hilariteit teweegbracht bij de nonnen door vol enthousiasme een bontgekleurde haan met vier poten op papier te zetten.

“Je kunt wel zien dat je niet van de boerderij komt!” was het commentaar van het hoofd van de kleuterscool, zuster Marie-Matthea.


Na de, inmiddels niet meer bestaande, 5-jarige MMS (Mgr. Zwijsencollege te Veghel) bezocht ik enige trimesters de pedagogische academie aldaar en een korte tijd studeerde ik voor docent Nederlands, hetgeen mij het diepe besef opleverde dat er absoluut geen leraar in me schuilt.

Ik besloot dan ook te gaan werken in een iets creatiever vak en wel bij uitgeverij Malmberg in Den Bosch, waar ik op de afdeling vormgeving o.a. strips inkleurde voor de jeugdbladen Okki en Taptoe. In de pauzes maakte ik daar met pen en inkt mijn eigen nauwgezette krabbels.

Ze vielen op bij mijn collega’s, die mij daarop adviseerden om, tegen de wil van mijn ouders, naar de kunstacademie te gaan. Hoewel het trimester op de Koninklijke Academie voor Kunst en Vormgeving in Den Bosch al was begonnen werd ik aangenomen, afdeling illustratief. Ik kreeg les van o.a. Kurt Löb. Maar het illustreren van boeken e.d. was me te beperkt en ik koos voor vrij schilderen. Maar ook daar vond ik niet wat ik zocht. Bovendien waren er problemen van persoonlijke aard bijgekomen.

Het was begin jaren zeventig, in die tijd lag het ook niet zo voor de hand om naar de realiteit te werken. Bomen inpakken à la Christo was beslist niet wat ik ambieerde! Ik vertrok dus al na een kleine twee jaar en ging anderhalf jaar werken op een dagverblijf voor oudere gehandicapten. Maar ik bleef tekenen.


Toen ik in 1974 terechtkwam in het schilderachtige Zaltbommel, ontmoette ik de in Opijnen wonende Pieter Giltay (toen docent aan de Koninklijke Academie in Den Haag). Het bleek voor mij een feest van herkenning. Regelmatig besprak ik mijn tekeningen met hem en ook werkten we samen in zijn atelier naar model. Van schilderen was in die dagen nog geen sprake.

In die tijd waren Käthe Kollwitz en de tekeningen van Ro Mogendorff een bron van inspiratie voor mij. Ook de weergaloze eenvoud van iemand als Jaap Kaal sprak me aan, en eveneens een deel van het werk van Paula Modersohn-Becker. Misschien is er iets van al deze ‘bronnen’ in mijn werk terechtgekomen, ook al heb ik een voorkeur voor details...

De hedendaagse schilder Pieter Knorr vind ik momenteel in zijn beste werk de grootste.


In Utrecht (waar ik vanaf de tweede helft van de jaren tachtig woonde alvorens in 1991 naar Deventer te verhuizen) ben ik begonnen met het schilderen in olieverf en daarin vond ik mijn bestemming. Vooral het werken naar stilleven kreeg mij in zijn greep. Ik geef hierbij de voorkeur aan eenvoud, zowel in mijn keuze van voorwerpen als in mijn composities.


Wat doet het licht met de dingen? Dat is mijn belangrijkste vraag. Vooral de late Rembrandt (Joodse Bruidje) en de Franse genre- en stillevenschilder Chardin vind ik enorm inspirerend.

Maar misschien is voor mij de zeventiende-eeuwse Hollandse stillevenschilder Willem Kalf wel de allergrootste. Hoe hij met één welgeplaatst lichtaccent een hele wereld weet te suggereren in het bijna donker. Dat is ongelooflijk.


In 1995 ontmoette ik, bij de reünie van ‘Stoelgangers’ van Rik Felderhof ter gelegenheid van diens 25-jarig jubileum bij de NCRV, de Eindhovense kunstschilder Cornelis le Mair. We bleken allebei een grote bewondering te hebben voor het werk van Chardin, vooral voor zijn stillevens. Weer had ik een gevoel van thuiskomen in mijn werk. Die kant wilde ik op, maar dan anders… We raakten bevriend en 1999 bezocht ik samen met hem de Chardin-expositie in het ‘Grand Palais’ in Parijs. Misschien wel het allermooiste wat ik op dat gebied ooit gezien heb!



                      

(Klik op het portret hiernaast voor de website van Cornelis le Mair)



                      

         




                                                                                       

En verder:


MUZIEK


Lijn 21, muziek met Hans van Stralen.


Mycelium, ik maakte ongeveer 16 jaar deel uit van dit oud-Nederlandse en middeleeuwse muziekgezelschap uit Deventer.



TEKSTEN


Voorts houd ik me bij tijd en wijle bezig met het schrijven van teksten, in de vorm van gedichten en langere verhalen.

Bij Uitgeverij Europese Bibliotheek in Zaltbommel heb ik in de jaren ’80 een dichtbundeltje uitgegeven ‘Langzaam bijkomen’, in een oplage van 350.

In augustus 2019 zag een enigszins bizar sprookje het levenslicht met als titel ‘Krokante appelflappen zei de koningin’ in een oplage van 200. (Zie de pagina schrijfsels op deze website)
Het verhaal is in eigen beheer uitgegeven en gedrukt bij Probook in Utrecht. Mijn jeugdvriendinnetje Maria van Scharrenburg-van Hees heeft er vijftien prachtige illustraties bij gemaakt, met een humoristische toets in de vorm van een eigen ‘verhaaltje’, dat alleen bestaat in haar illustraties. Ik ontmoette haar na meer dan veertig jaar via facebook. Helaas is ze een jaar later overleden...

 

1953 of 1954